5 Here, neig uw hemel en daal neder,raak de bergen aan, dat zij roken;
6 slinger uw bliksem en verstrooi hen,werp uw pijlen en breng hen in verwarring;
7 strek uw hand uit den hoge uit,bevrijd mij en red mij uit grote wateren,uit de macht der vreemden,
8 wier mond leugen spreekt,wier rechterhand een hand van bedrog is.
9 O God, een nieuw lied wil ik U zingen,met de tiensnarige harp wil ik U psalmzingen,
10 U, die de koningen de overwinning geeft,en David, uw knecht, bevrijdt van het boze zwaard.
11 Bevrijd en red mij uit de macht der vreemden,wier mond leugen spreekt,wier rechterhand een hand van bedrog is.