7 strek uw hand uit den hoge uit,bevrijd mij en red mij uit grote wateren,uit de macht der vreemden,
8 wier mond leugen spreekt,wier rechterhand een hand van bedrog is.
9 O God, een nieuw lied wil ik U zingen,met de tiensnarige harp wil ik U psalmzingen,
10 U, die de koningen de overwinning geeft,en David, uw knecht, bevrijdt van het boze zwaard.
11 Bevrijd en red mij uit de macht der vreemden,wier mond leugen spreekt,wier rechterhand een hand van bedrog is.
12 Dat onze zonen zijn als planten, hoog opgegroeid in haar jeugd,onze dochters als hoekzuilen,gebeeldhouwd als voor een paleis;
13 dat onze voorraadschuren gevuld zijn,leverende allerlei waren,dat onze kudden bij duizenden, bij tienduizendenzich vermeerderen op onze weiden;