2 Looft Hem, al zijn engelen,looft Hem, al zijn heerscharen.
3 Looft Hem, zon en maan,looft Hem, al gij lichtende sterren.
4 Looft Hem, hemel der hemelen,en gij wateren boven de hemel.
5 Dat zij de naam des Heren loven,want Hij gebood en zij waren geschapen;
6 Hij zette ze vast voor immer en altoos,Hij stelde hun een inzetting, die geen hunner overtreedt.
7 Looft de Here op de aarde,gij grote zeedieren en alle waterdiepten,
8 vuur en hagel, sneeuw en nevel,gij stormwind, die zijn woord volbrengt;