2 Ik heb tot de Here gezegd: Gij zijt mijn Here,ik heb geen goed buiten U.
3 Wat betreft de heiligen die in den lande zijn:zij zijn de heerlijken in wie al mijn welbehagen is.
4 Vele zijn de smarten van hendie dingen naar de gunst van een andere (god);ik zal hun plengoffers van bloed niet plengen,zelfs hun namen op mijn lippen niet nemen.
5 O Here, mijn erfdeel en mijn beker,Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees.
6 De meetsnoeren vielen mij in liefelijke dreven,ja, mijn erfdeel bekoort mij.
7 Ik prijs de Here, die mij raad heeft gegeven,zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren.
8 Ik stel mij de Here bestendig voor ogen;omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet.