1 Een gebed van David.Hoor, Here, naar een rechtvaardige zaak,sla acht op mijn smeking;leen het oor aan mijn gebed,gesproken met onbedrieglijke lippen.
2 Laat het oordeel over mij van uw aangezicht uitgaan:uw ogen schouwen wat recht is.
3 Toetst Gij mijn hart, onderzoekt Gij des nachts,beproeft Gij mij, Gij vindt niets;wat ik ook bedenk, mijn mond overtreedt niet.
4 Wat betreft daden van mensen,naar het woord uwer lippen heb ik mij gewachtvoor de paden van de geweldenaar;
5 mijn treden hielden uw spoor,mijn schreden wankelden niet.
6 Ik roep U aan, omdat Gij, o God, mij antwoordt;neig uw oor tot mij, hoor naar mijn woord.