5 mijn treden hielden uw spoor,mijn schreden wankelden niet.
6 Ik roep U aan, omdat Gij, o God, mij antwoordt;neig uw oor tot mij, hoor naar mijn woord.
7 Maak uw gunstbewijzen wonderbaar,Verlosser van hendie voor tegenstanders schuilen bij uw rechterhand.
8 Bewaar mij als de appel van het oog,berg mij, in de schaduw van uw vleugelen,
9 voor de goddelozen die mij overweldigen,voor mijn doodsvijanden die mij omsingelen.
10 Zij sluiten hun vette (hart) toe,met hun mond spreken zij hovaardig;
11 zij omringen ons thans, waar wij ook gaan,hun oogmerk is ons ter aarde te werpen.