17 Want honden hebben mij omringd,een bende boosdoeners heeft mij omsingeld,die mijn handen en voeten doorboren.
18 Al mijn beenderen kan ik tellen;zij kijken toe, zij zien met leedvermaak naar mij.
19 Zij verdelen mijn klederen onder elkanderen werpen het lot over mijn gewaad.
20 Maar Gij, Here, wees niet verre;mijn sterkte, haast U mij ter hulpe.
21 Red van het zwaard mijn ziel,mijn eenzame, van het geweld van de hond.
22 Verlos mij uit de muil van de leeuw,en van de horens der woudossen.Gij hebt mij geantwoord!
23 Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen,in het midden der gemeente zal ik U lofzingen.