7 terwijl ik luide een loflied doe horen,en al uw wonderen vertel.
8 Here, ik heb lief de stede van uw huis,de woonplaats van uw heerlijkheid.
9 Raap mijn ziel niet weg met de zondaars,noch mijn leven met hen die bloed vergieten,
10 aan wier handen misdaad kleeft,en wier rechterhand vol is van geschenken.
11 Ik echter wandel in onschuld –verlos mij en wees mij genadig.
12 Mijn voet staat op effen baan –in de samenkomsten zal ik de Here prijzen.