1 Van David.Tot U roep ik, Here, mijn rots;wend U niet zwijgend van mij af,opdat ik niet, als Gij tegen mij blijft zwijgen,worde als zij die in de groeve nederdalen.
2 Hoor naar mijn luide smekingen,als ik tot U roep om hulp,en mijn handen ophefnaar uw binnenste heiligdom.
3 Ruk mij niet weg met de goddelozen,noch met de bedrijvers van ongerechtigheid,die met hun naasten vriendelijk spreken,terwijl boosheid in hun hart is.
4 Geef hun naar hun handelingen naar hun schandelijk gedrag;geef hun naar het werk van hun handen,vergeld hun naar hun doen.