4 want Gij zijt mijn steenrots en mijn vesting,en om uws naams wil zult Gij mij voeren en leiden.
5 Gij zult mij trekken uit het net dat men voor mij had verborgen,want Gij zijt mijn veste.
6 In uw hand beveel ik mijn geest;Gij verlost mij, Here, getrouwe God.
7 Ik haat hen die ijdele nietigheden vereren;ik immers vertrouw op de Here.
8 Ik wil juichen en mij verheugen over uw goedertierenheid,daar Gij acht hebt geslagen op mijn ellende,hebt geweten van de benauwdheden mijner ziel.
9 Gij toch hebt mij aan de vijand niet prijsgegeven,Gij hebt mijn voeten in de ruimte doen staan.
10 Wees mij genadig, o Here, want ik ben benauwd;van verdriet verkwijnt mijn oog, mijn ziel en mijn lichaam.