1 Voor de koorleider. Van David, de knecht des Heren.
2 De zonde spreekt tot de goddeloze diep in zijn hart;– geen vrees voor God staat hem voor ogen –
3 want zij vleit hem in zijn eigen ogen,totdat men zijn ongerechtigheid ontdekt en haat.
4 De woorden van zijn mond zijn onheil en bedrog,hij laat na verstandig en goed te handelen;
5 op zijn legerstede beraamt hij onheil,hij stelt zich op een weg die niet goed is;wat kwaad is, verwerpt hij niet.
6 Here, hemelhoog is uw goedertierenheid,uw trouw reikt tot de wolken;