2 Ik had gedacht: ik wil mijn wegen bewaren,opdat ik niet zondige met mijn tong;ik wil mijn mond met een muilband bedwingen,zolang de goddeloze voor mij staat.
3 Ik was verstomd, sprakeloos,ik zweeg, verstoken van het goede;maar mijn smart werd heviger,
4 mijn hart gloeide in mijn binnenste,bij mijn verzuchting laaide vuur op;ik sprak met mijn tong –
5 Laat mij, Here, mijn einde kennen,en welke de maat van mijn dagen is;laat mij weten, hoe vergankelijk ik ben.
6 Zie, Gij hebt mijn dagen als enige handbreedten gesteld,mijn levensduur is als niets voor U;ja, ieder mens staat daar, enkel een ademtocht. sela
7 Ja, de mens gaat daarheen als een schaduw,ja, als een ademtocht suizen zij weg,zij garen bijeen en weten niet, wie het tot zich nemen zal.
8 En nu, wat verwacht ik, Here?Mijn hoop, die is op U.