11 Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart,van uw trouw en uw heil spreek ik,uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik nietvoor een grote gemeente.
12 Gij, Here, onthoud mij uw erbarming niet;uw goedertierenheid en uw waarheidmogen mij bestendig bewaren.
13 Want rampen omgeven mij, zonder getal;mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald,ik kan ze niet overzien;zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd,en mijn hart is mij ontzonken.
14 Het behage U, Here, mij te redden; Here, haast U mij ter hulpe.
15 Laten tezamen beschaamd en schaamrood worden,wie mij het leven zoeken te benemen;terugdeinzen en te schande worden,wie mijn onheil begeren.
16 Laten verstommen van schaamte,wie over mij roepen: Ha, ha!
17 Laten in U jubelen en zich verheugenallen die U zoeken;laten wie uw heil liefhebben,bestendig zeggen: De Here is groot!