8 Toen zeide ik: Zie, ik kom;in de boekrol is over mij geschreven;
9 ik heb lust om uw wil te doen, mijn God,uw wet is in mijn binnenste.
10 Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheidin een grote gemeente;zie, mijn lippen weerhoud ik niet, Here, Gij weet het.
11 Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart,van uw trouw en uw heil spreek ik,uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik nietvoor een grote gemeente.
12 Gij, Here, onthoud mij uw erbarming niet;uw goedertierenheid en uw waarheidmogen mij bestendig bewaren.
13 Want rampen omgeven mij, zonder getal;mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald,ik kan ze niet overzien;zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd,en mijn hart is mij ontzonken.
14 Het behage U, Here, mij te redden; Here, haast U mij ter hulpe.