6 Mijn vijanden spreken boosaardig over mij:Wanneer sterft hij, en zal zijn naam vergaan?
7 Komt iemand mij bezoeken, hij spreekt valsheid,zijn hart verzamelt boosheid,hij gaat het op straat vertellen.
8 Allen die mij haten, fluisteren tezamen over mij,zij denken het ergste van mij:
9 Een dodelijke kwaal is op hem uitgestort,nu hij neerligt, staat hij niet meer op.
10 Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde,die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven.
11 Maar Gij, Here, wees mij genadig en richt mij op,dan wil ik het hun vergelden.
12 Hieraan weet ik, dat Gij welgevallen aan mij hebt,wanneer mijn vijand niet over mij juicht.