4 Want niet met hun zwaard hebben zij het land verworven,niet hun arm heeft hen gered,maar uw rechterhand en uw arm en het licht van uw aanschijn,omdat Gij in hen een welbehagen hadt.
5 Gij toch zijt mijn Koning, o God;gebied de verlossing van Jakob.
6 Met U stoten wij onze tegenstanders neer,in uw naam vertreden wij wie tegen ons opstaan.
7 Want niet op mijn boog vertrouw ik,en mijn zwaard verlost mij niet;
8 maar Gij hebt ons verlost van onze tegenstandersen onze haters beschaamd gemaakt.
9 In God roemen wij de ganse dag,uw naam zullen wij loven voor altoos. sela
10 Nochtans hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt,en zijt met onze heerscharen niet uitgetrokken;