6 uw pijlen zijn gescherpt – volken zijn onder u –zij dringen in het hart van des konings vijanden.
7 Uw troon, o God, staat voor altoos en eeuwig,uw koninklijke scepter is een rechtmatige scepter.
8 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid;daarom heeft, o God, uw God u gezalfdmet vreugdeolie boven uw metgezellen;
9 mirre, aloë en kassia zijn al uw klederen;uit ivoren paleizen verheugt u snarenspel;
10 koningsdochters zijn onder uw geliefden;de gemalin staat aan uw rechterhand in goud van Ofir.
11 Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor,vergeet uw volk en het huis van uw vader,
12 laat de koning uw schoonheid begeren,want hij is uw heer; buig u dus voor hem neder.