4 Mijn mond zal enkel wijsheid spreken,de overdenking van mijn hart is louter inzicht.
5 Ik zal mijn oor tot een spreuk neigen,mijn geheimenis bij de citer ontsluieren.
6 Waarom zou ik vrezen in dagen des kwaads,als de ongerechtigheid van mijn belagers mij omringt;
7 van hen, die op hun vermogen vertrouwen,en op hun grote rijkdommen zich beroemen?
8 Niemand kan ooit een broeder loskopen,noch Gode zijn losprijs betalen,
9 – te hoog immers is de prijs voor hun leven,en voor altoos ontoereikend –
10 dat hij voor immer zou voortleven,de groeve niet zou zien.