7 van hen, die op hun vermogen vertrouwen,en op hun grote rijkdommen zich beroemen?
8 Niemand kan ooit een broeder loskopen,noch Gode zijn losprijs betalen,
9 – te hoog immers is de prijs voor hun leven,en voor altoos ontoereikend –
10 dat hij voor immer zou voortleven,de groeve niet zou zien.
11 Veeleer ziet hij, dat wijzen sterven,dat dwazen en redelozen tezamen te gronde gaanen hun vermogen aan anderen nalaten.
12 Hun diepste gedachte is, dat hun huizen altoos zullen bestaan,hun woningen van geslacht tot geslacht;zij noemen de landen naar hun namen.
13 Maar de mens met al zijn praal houdt geen stand;hij is gelijk aan de beesten, die vergaan.