4 Here, des morgens hoort Gij mijn stem,des morgens leg ik het U voor, en zie uit.
5 Want Gij zijt geen God, aan wie goddeloosheid behaagt,geen boze zal bij U vertoeven;
6 de verdwaasden houden geen stand voor uw ogen,Gij haat alle bedrijvers van ongerechtigheid;
7 Gij richt te gronde de leugensprekers,de Here verafschuwt de man van bloed en bedrog.
8 Maar ik zal, dank zij uw grote goedertierenheid,uw huis binnengaan,mij nederbuigen naar uw heilige tempel in vreze voor U.
9 Here, leid mij door uw gerechtigheidom mijner belagers wil;effen uw weg voor mijn aangezicht.
10 Want in hun mond is niets betrouwbaar,hun binnenste is enkel verderf,hun keel is een open graf,zij maken hun tong glad.