1 Voor de koorleider. Een psalm van David,
2 toen de profeet Natan bij hem gekomen was, nadat hij tot Batseba was gekomen.
3 Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid,delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid;
4 was mij geheel van mijn ongerechtigheid,reinig mij van mijn zonde.
5 Want ik ken mijn overtredingen,mijn zonde staat bestendig vóór mij.
6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd,en gedaan wat kwaad is in uw ogen,opdat Gij rechtvaardig blijkt in uw uitspraak,zuiver in uw gericht.
7 Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren,in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.