3 wie mij benauwen, vertrappen mij de ganse dag,ja velen zijn het, die mij uit de hoogte bestrijden.
4 Ten dage dat ik vrees, vertrouw ik op U;
5 op God, wiens woord ik prijs.Op God vertrouw ik, ik vrees niet;wat zou vlees mij aandoen?
6 De ganse dag verminken zij mijn woorden;al hun overleggingen zijn tegen mij ten kwade.
7 Zij willen aanvallen, zij spieden, zij nemen mijn schreden waar,terwijl zij loeren op mijn leven.
8 Zou er voor hen bij zoveel boosheid ontkoming zijn?Stort de volken in toorn neder, o God!
9 Mijn omzwerving hebt Gij te boek gesteld,doe mijn tranen in uw kruik;zijn zij niet in uw boek?