10 Mijn sterkte, op U wil ik acht slaan,want God is mijn burcht.
11 Mijn goedertieren God trede mij tegemoet;God doe mij met vreugde zien op hen die mij benauwen.
12 Dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete;doe hen door uw macht omdolen,stort hen neder, o Here, ons schild.
13 Zonde van hun mond is het woord van hun lippen;laten zij daarom in hun hoogmoed gevangen worden,en om de verwensing en de leugen die zij vertellen.
14 Vernietig hen in grimmigheid, vernietig hen,zodat zij niet meer zijn;opdat zij gewaarworden, dat God heerst in Jakob,tot aan de einden der aarde. sela
15 Des avonds toch komen zij terug,zij huilen als honden en lopen de stad rond.
16 Zij zwerven om te eten;als zij niet verzadigd zijn, dan grommen zij.