6 Gij, Here, God der heerscharen, God van Israël,ontwaak om al de heidenen te straffen,heb geen genade voor alle ongerechtige verraders. sela
7 Des avonds komen zij terug,zij huilen als honden en lopen de stad rond.
8 Zie, zij smalen met hun mond;zwaarden zijn op hun lippen,want – wie hoort het?
9 Maar Gij, Here, belacht hen,Gij spot met al de heidenen.
10 Mijn sterkte, op U wil ik acht slaan,want God is mijn burcht.
11 Mijn goedertieren God trede mij tegemoet;God doe mij met vreugde zien op hen die mij benauwen.
12 Dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete;doe hen door uw macht omdolen,stort hen neder, o Here, ons schild.