4 Ja, mijn ziel is ten zeerste verschrikt,en Gij, Here, hoelang nog?
5 Keer weder, Here, red mijn ziel,verlos mij om uwer goedertierenheid wil.
6 Want in de dood is Uwer geen gedachtenis;wie zou U loven in het dodenrijk?
7 Ik ben afgemat van mijn zuchten;elke nacht doorweek ik mijn sponde,doe ik mijn bed van tranen vloeien.
8 Mijn oog is dof geworden van verdriet,verzwakt door allen die mij benauwen.
9 Wijkt van mij, al gij bedrijvers van ongerechtigheid,want de Here heeft mijn wenen gehoord;
10 de Here heeft mijn smeking gehoord,de Here neemt mijn bede aan.