4 Want uw goedertierenheid is beter dan het leven;mijn lippen zullen U roemen.
5 Zo wil ik U prijzen mijn leven lang,in uw naam mijn handen opheffen.
6 Als met vet en merg word ik verzadigd,mijn mond looft met jubelende lippen,
7 wanneer ik Uwer gedenk op mijn legerstede,in nachtwaken over U peins.
8 Want Gij zijt mij een hulp geweest,in de schaduw van uw vleugelen jubel ik.
9 Mijn ziel is aan U verkleefd,uw rechterhand houdt mij vast.
10 Maar wie mijn leven zoeken te verderven,zullen komen in de diepten der aarde.