3 Hoorder van het gebed,tot U komt al wat leeft.
4 Ongerechtigheden hadden de overhand over mij;onze overtredingen – Gij verzoent ze.
5 Welzalig hij, die Gij verkiest en doet naderen,opdat hij wone in uw voorhoven.Wij zullen verzadigd worden met het goede van uw huis,het heilige van uw tempel.
6 Met geduchte daden antwoordt Gij ons in gerechtigheid,o God van ons heil,Gij, vertrouwen van alle einden der aardeen van de verste zeeën;
7 Gij, die de bergen vastzet door uw kracht,met sterkte omgord;
8 die het bruisen der zeeën doet bedaren,het bruisen van haar golven en het rumoer der natiën.
9 Daarom vrezen zij die de einden bewonen,voor uw tekenen;waar de morgen gloort en de avond daalt,brengt Gij gejuich.