1 Voor de koorleider. Een psalm. Een lied.Juicht Gode, gij ganse aarde,
2 psalmzingt de heerlijkheid van zijn naam;maakt zijn lof heerlijk.
3 Zegt tot God: Hoe geducht zijn uw werken;vanwege uw machtige grootheidbrengen uw vijanden U veinzend hulde.
4 De ganse aarde aanbidde U,en psalmzinge U, zij psalmzinge uw naam. sela
5 Komt en ziet Gods daden;Hij is geducht in zijn doen jegens de mensenkinderen:
6 Hij veranderde de zee in het droge,te voet trokken zij door de rivier.Daar verheugden wij ons in Hem,
7 die door zijn sterkte voor eeuwig heerst,wiens ogen de volken gadeslaan.Laten de weerspannigen zich niet verheffen. sela