14 Laagt gij niet neer tussen de kooien?– de vleugelen der duiven waren overtogen met zilver,haar slagpennen met glanzend goud –
15 toen de Almachtige de koningen uiteendreef,sneeuwde het door haar op de Salmon.
16 Een gebergte Gods: het gebergte van Basan.Gebergte van Basan, veeltoppig gebergte,
17 waarom ziet gij afgunstig, gij veeltoppige bergen,naar de berg die God Zich ter woning begeerde?Waarlijk, de Here zal er voor eeuwig wonen.
18 Gods wagens zijn tweemaal tienduizend,duizenden bij duizenden;de Here is van de Sinai het heiligdom binnengegaan.
19 Gij zijt opgevaren naar den hoge; Gij hebt gevangenen meegevoerd;Gij hebt gaven in ontvangst genomen onder de mensen,ja ook van weerspannigen – om daar te wonen, o Here God.
20 Geprezen zij de Here.Dag aan dag draagt Hij ons; die God is ons heil. sela