2 God staat op, zijn vijanden worden verstrooid,zijn haters vluchten voor zijn aangezicht.
3 Gelijk rook verdreven wordt, verdrijft Gij hen;gelijk was smelt voor het vuur,zo vergaan de goddelozen voor Gods aangezicht.
4 Maar de rechtvaardigen verheugen zich,zij juichen voor Gods aangezichten zijn blijde met vreugdebetoon.
5 Zingt Gode, psalmzingt zijn naam,baant de weg voor Hem die door de vlakten rijdt; Here is zijn naam, juicht dan voor zijn aangezicht.
6 Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen,God in zijn heilige woning;
7 God, die eenzamen in een huisgezin doet wonen,die gevangenen uitleidt in voorspoed;doch weerspannigen wonen in een dor land.
8 O God, toen Gij vóór uw volk uittoogt,toen Gij in de wildernis voortschreedt, sela