1 Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Van David.
2 Verlos mij, o God, want het wateris gekomen tot aan de lippen;
3 ik ben verzonken in bodemloos slijk,waar ik niet kan staan;ik ben gekomen in diepe wateren,een vloed overstroomt mij.
4 Ik ben moede door mijn roepen, mijn keel is hees,mijn ogen zijn bezweken van het uitzien naar mijn God.
5 Talrijker dan de haren van mijn hoofdzijn zij die mij zonder oorzaak haten;machtig zijn zij die mij willen verdelgen, mijn valse vijanden;wat ik niet geroofd heb, moet ik toch teruggeven.
6 O God, Gij kent mijn verdwaasdheid,mijn schuldige daden zijn voor U niet verborgen.
7 Laten om mij niet beschaamd worden wie U verwachten,Here Here der heerscharen;laten om mij niet schaamrood worden wie U zoeken,o God van Israël.