8 Gij, geducht zijt Gij; wie kan bestaanvoor uw aangezicht, wanneer uw toorn ontbrandt?
9 Uit de hemel deedt Gij het oordeel horen,de aarde vreesde en werd stil,
10 toen God opstond ten gerichteom al de ootmoedigen op aarde te verlossen. sela
11 Waarlijk, de grimmige mensen moeten U loven,Gij beteugelt de rest der grimmigen.
12 Doet geloften en betaalt ze de Here, uw God;allen rondom Hem moeten gaven brengen aan de Geduchte,
13 die de toorn der vorsten verslaat,die voor de koningen der aarde geducht is.