17 De wateren zagen U, o God,de wateren zagen U, zij sidderden,zelfs de diepten beefden.
18 De wolken goten water uit,het zwerk deed de donder horen,ook vlogen uw pijlen rond.
19 Het gedreun van uw donder rolde voort,de bliksemen verlichtten de wereld,de aarde sidderde en beefde.
20 Uw weg was in de zee,uw pad in grote wateren,zodat uw voetsporen niet werden gekend.
21 Gij leiddet uw volk als een kuddedoor de hand van Mozes en Aäron.