2 Mijn stem is tot God, en ik roep;mijn stem is tot God, opdat Hij zijn oor tot mij neige.
3 Ten dage mijner benauwdheid zoek ik de Here,des nachts is mijn hand uitgestrekt en zij wordt niet moede,mijn ziel weigert zich te laten troosten.
4 Denk ik aan God, dan kreun ik;peins ik, dan versmacht mijn geest. sela
5 Gij houdt mijn ogen open,ik ben onrustig en kan niet spreken.
6 Ik overdenk de dagen van ouds,de jaren van weleer;
7 ik denk in de nacht aan mijn snarenspel,ik peins in mijn hart en mijn geest vorst na.
8 Zal de Here dan voor altoos verstoten,en niet meer goedgunstig zijn?