25 brood der engelen at ieder,Hij zond hun teerkost tot verzadiging.
26 Aan de hemel deed Hij de oostenwind opsteken,en voerde door zijn sterkte de zuidenwind aan;
27 Hij deed vlees op hen regenen als stof,gevleugeld gevogelte als het zand der zeeën;
28 Hij deed het vallen, midden in zijn legerplaats,rondom zijn woning.
29 Zij aten en werden volop verzadigd,en Hij schonk aan hen hun begeerte.
30 Nog hadden zij hun begeerte niet gestild,nog was hun spijze in hun mond –
31 daar verhief Gods toorn zich tegen hen,richtte een slachting aan onder hun welgedanenen velde de jonge mannen van Israël neder.