4 Wij zijn onze naburen tot smaad geworden,hun die ons omringen, tot spot en hoon.
5 Hoelang nog, o Here? – Zult Gij voortdurend toornen,zal uw naijver branden als een vuur?
6 Stort uw grimmigheid uit over de volkendie U niet kennen, en over de koninkrijkendie uw naam niet aanroepen;
7 want zij hebben Jakob verslondenen zijn woonstede verwoest.
8 Reken ons de ongerechtigheid der voorvaderen niet toe,uw barmhartigheid kome ons haastig tegemoet,want wij zijn zeer verzwakt.
9 Help ons, o God van ons heil,om de heerlijkheid van uw naam;red ons en doe verzoening over onze zondenom uws naams wil.
10 Waarom zouden de heidenen zeggen:Waar is hun God?Laat voor onze ogen onder de heidenen bekend wordende wraak over het vergoten bloed van uw knechten.