4 Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers,de maan en de sterren, die Gij bereid hebt:
5 wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt,en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?
6 Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt,en hem met heerlijkheid en luister gekroond.
7 Gij doet hem heersen over de werken uwer handen,alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd:
8 schapen en runderen altegaderen ook de dieren des velds,
9 de vogelen des hemels en de vissen der zee,hetgeen de paden der zeeën doorkruist.
10 O Here, onze Here,hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde.