11 die bij Endor vernietigd werden,tot mest werden voor het land.
12 Maak hen, hun edelen, als Oreb en Zeëb,als Zebach en Salmunna al hun vorsten,
13 die zeiden: Wij willen in bezit nemende woonsteden Gods.
14 Mijn God, maak hen als een werveldistel,als kaf voor de wind.
15 Gelijk een vuur dat het woud verbrandt,gelijk een vlam die de bergen in laaiende gloed zet,
16 vervolg hen zó met uw storm,verschrik hen met uw wervelwind;
17 overdek hun aangezicht met schande,opdat zij uw naam zoeken, o Here.