2 Here, God van mijn heil, des daags roep ik,des nachts ben ik vóór uw ogen.
3 Laat mijn gebed voor uw aangezicht komen,neig uw oor tot mijn geroep;
4 want mijn ziel is verzadigd van rampen,mijn leven is het dodenrijk nabij.
5 Ik word gerekend onder wie in de groeve nederdalen,ik ben geworden als een man zonder kracht.
6 Onder de doden is mijn verblijf,gelijk verslagenen die in het graf liggen,die Gij niet meer gedenkt,en die aan uw hand ontrukt zijn.
7 Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd,in duistere plaatsen, in diepten.
8 Uw grimmigheid rust zwaar op mij,door al uw baren drukt Gij mij neder. sela