6 Onder de doden is mijn verblijf,gelijk verslagenen die in het graf liggen,die Gij niet meer gedenkt,en die aan uw hand ontrukt zijn.
7 Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd,in duistere plaatsen, in diepten.
8 Uw grimmigheid rust zwaar op mij,door al uw baren drukt Gij mij neder. sela
9 Mijn bekenden hebt Gij van mij verwijderd,Gij hebt mij tot een gruwel voor hen gemaakt;ik ben ingesloten, ik kan niet ontkomen.
10 Mijn oog kwijnt van ellende;dagelijks roep ik U aan, o Here,ik breid mijn handen naar U uit.
11 Zult Gij aan de doden een wonder doen;zullen schimmen opstaan en U loven? sela
12 Wordt in het graf uw goedertierenheid verkondigd,uw trouw in de plaats der vertering?