9 Mijn bekenden hebt Gij van mij verwijderd,Gij hebt mij tot een gruwel voor hen gemaakt;ik ben ingesloten, ik kan niet ontkomen.
10 Mijn oog kwijnt van ellende;dagelijks roep ik U aan, o Here,ik breid mijn handen naar U uit.
11 Zult Gij aan de doden een wonder doen;zullen schimmen opstaan en U loven? sela
12 Wordt in het graf uw goedertierenheid verkondigd,uw trouw in de plaats der vertering?
13 Wordt uw wondermacht in de duisternis bekend,uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?
14 Maar ik roep tot U, o Here,des morgens komt mijn gebed vóór U.
15 Waarom, o Here, verstoot Gij mij,verbergt Gij uw aangezicht voor mij?