10 Gij heerst over de overmoed der zee;als haar golven zich verheffen, stilt Gij ze.
11 Gij hebt Rahab als een verslagene verbrijzeld,door uw sterke arm hebt Gij uw vijanden verstrooid.
12 Uwer is de hemel, uwer is ook de aarde;de wereld en haar volheid, Gij hebt ze gegrond,
13 het Noorden en het Zuiden, Gij hebt ze geschapen;Tabor en Hermon jubelen in uw naam.
14 Gij hebt een machtige arm,uw hand is sterk, uw rechterhand verheven;
15 gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon,goedertierenheid en trouw gaan voor uw aangezicht henen.
16 Welzalig het volk dat de jubelroep kent,zij wandelen, Here, in het licht van uw aanschijn;