2 eer de bergen geboren waren,en Gij aarde en wereld hadt voortgebracht,ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.
3 Gij doet de sterveling wederkeren tot stof,en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen.
4 Want duizend jaren zijn in uw ogenals de dag van gisteren, wanneer hij voorbijgegaan is,en als een nachtwake.
5 Gij spoelt hen weg;zij zijn als een slaap in de morgen,als het gras dat opschiet;
6 in de morgenstond bloeit het en het schiet op,des avonds verwelkt het en het verdort.
7 Want wij vergaan door uw toorn,door uw grimmigheid worden wij verdelgd;
8 Gij stelt onze ongerechtigheden vóór U,onze heimelijke zonden in het licht van uw aanschijn.