8 Gij stelt onze ongerechtigheden vóór U,onze heimelijke zonden in het licht van uw aanschijn.
9 Want al onze dagen gaan voorbij door uw verbolgenheid,wij voleindigen onze jaren als een gedachte.
10 De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren,en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren;wat daarin onze trots was, is moeite en leed,want het gaat snel voorbij, en wij vliegen heen.
11 Wie kent de sterkte van uw toorn,en uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt?
12 Leer ons zó onze dagen tellen,dat wij een wijs hart bekomen.
13 Keer weder, o Here! Hoelang nog?en ontferm U over uw knechten.
14 Verzadig ons in de morgenstond met uw goedertierenheid,opdat wij jubelen en ons verheugen al onze dagen.