2 Vol hoogmoedachtervolgt de goddeloze de arme.Laat het kwaad dat zij hebben bedacht,toch op deze mensen zelf neerkomen!
3 Want mensen die U afwijzenpochen over alles wat zij willen en kunnen,zij wensen de hebzuchtige geluk,maar de Here verachten zij.
4 Deze mensen,hooghartig en trots als zij zijn,denken dat er geen God isdie rekenschap vraagt.In hun leven is geen plaats voor Hem.
5 Hun manier van leven en werkenbrengt hun nog steeds geluk,terwijl zij er niet aan denkenuw oordeel daarbij te betrekken.Dit valt helemaal buiten hun gezichtsveld.Ook over hun tegenstandershalen zij minachtend hun schouders op.
6 Ze denken bij zichzelf:‘Wie doet me wat?Het gaat ons toch al jarenlang goed,van vader op zoon?’
7 Bij het minste of geringste vloeken zij,altijd bedriegen en misleiden zijen bedenken zij onrecht.
8 Zij bevinden zich vaakop geheime verblijfplaatsen,op afgelegen plekkenvermoorden zij onschuldige mensenen zij loeren op weerloze mensen.