1 Een psalm van Asaf voor de koordirigent. Voor de tempelzangers.
2 Ik roep naar God,ik richt mij tot Hemen verlang ernaardat Hij naar mij luistert.
3 Als ik het moeilijk heb,zoek ik de Here.De hele nachtstrek ik mijn handennaar Hem uiten word het wachten niet moe.Alleen Hij kan mij troosten.
4 Als ik aan God denk,moet ik kreunen.Ik word overmeesterddoor het verlangen naar zijn hulp.
5 Ik kan er niet van slapenen ben zo onrustigdat ik niet kan bidden.
6 Ik denk aan vroeger,aan de jaren die voorbijgingen.
7 Ik herinner mijmijn blijde musiceren van toen,ik piekerover het verschil tussen toen en nu.
8 Heeft de Here mij dan voor altijd afgewezen?Zal Hij mij geen genade geven?
9 Zijn zijn goedheid en trouwvoor altijd opgehouden?Geldt zijn belofte niet meervoor de komende generaties?
10 Vergeet Godons zijn genade te geven?Heeft Hij de liefde en het medelevenuit zijn hart gebannen?
11 Ik moet zeggendat het mij groot verdriet doetdat God, de Allerhoogste,van gedachten verandert.
12 Toch blijf ik mij de grote wonderen van de Here herinneren.Alles wat U in het verleden hebt gedaan, zal ik gedenken.
13 Ik wil over uw werk spreken en nadenken over alles wat U deed.
14 O God, uw wegen zijn altijd goed en heilig.Wie is zo groot als U, onze God?
15 U bent de God die wonderen doet.U hebt de volken uw macht laten zien.
16 U hebt uw volk op een machtige manier bevrijd.Alle zonen van Jakob en Jozef en hun nageslacht.
17 Toen het water U zag, o God,beefde en sidderde het.
18 De wolken lieten de regen neervallenen de donder rolde langs de hemel.Uw pijlen werden afgeschoten.
19 Het gedreun van de donder rolde langs de hemel.De bliksemschichten verlichtten de hele aarde.Alles sidderde en beefde.
20 U maakte een weg dwars door de zee,een pad door het water heen.Daardoor konden uw voetsporenlater niet worden gevonden.
21 U leidde uw volk als een schaapskudde,met Aäron en Mozes als herders.