13 De wolken verdwenen toen zijn glans naderde.Het regende hagel en vurige kolen.
14 De Here liet de donder weerklinken.God, de Allerhoogste, liet zijn stem horen.
15 Hij richtte zijn pijlen op mijn vijandenen joeg ze uiteen.Hij slingerde bliksemstralenen bracht verwarring onder hen.
16 Door uw dreigen, Here,kwamen de rivierbeddingen bloot te liggenen zag men de fundamenten van de aarde.
17 God reikte naar mij,pakte mij vasten trok mij uit het diepe water omhoog.
18 Mijn vijand was erg machtig,maar God redde mij uit zijn hand.Hij hielp mij ontkomen aan hen die mij hatenen die sterker waren dan ik.
19 Toen het slecht met mij ging,liepen zij mij voor de voeten,maar de Here was een steun voor mij.