1 Een lied van David, gemaakt nadat hij zich bij Abimelech gedroeg als een krankzinnige, waardoor deze hem wegstuurde en hij ontkwam.
2 Ik wil de Here voortdurend prijzen,mijn mond moet steeds overlopen van zijn eer.
3 Mijn hele wezen beroemt zich op Hem,laten allen die bij Hem horen, zich met mij verheugen.
4 Laten wij samen de Here grootmakenen zijn naam eren en prijzen.
5 Toen ik de Here zocht,heeft Hij mij geantwoord.Hij heeft mij uit mijn vreselijke kwelling gered.
6 Wie naar Hem opziet,straalt van vreugdeen kan Hem met blijdschap aanzien.