4 Uw engelen zijn als de wind,uw [ hemelse ] dienaren zijn als vuurvlammen.
5 U heeft de aarde stevig vastgezet,zodat ze nooit meer wankelt.
6 In het begin was de aarde bedekt met water.Het kwam tot boven de bergen.
7 Maar toen U het bestrafte, vluchtte het water.Het vluchtte voor uw donderende stem.
8 Bergen kwamen omhoog, dalen zonken omlaag.Het water stroomde naar de plaats die U het had gewezen.
9 U gaf het water grenzen waar het niet voorbij mag gaan.Het zal de aarde nooit meer bedekken.
10 U leidt het water van de bronnen naar de dalen.Het slingert zich tussen de bergen door.