1 Voor de leider van het koor. Op de wijs van: 'Dood mij niet.' Een prachtig lied van David, dat hij maakte toen hij voor Saul vluchtte en zich in een grot verborg.
2 Heb alstublieft medelijden met mij,God, heb medelijden en red mij!Want ik kom bij U bescherming zoeken.Ik wil onder uw vleugels schuilen tot het gevaar voorbij is.
3 Ik roep tot de Allerhoogste God.Ik roep tot de God die alles voor me doet wat nodig is.
4 Hij zal me vanuit de hemel te hulp komen en mij redden.Hij zal mijn vijanden vernietigen.Hij laat me zien dat Hij vriendelijk is en trouw.
5 Het is alsof ik midden tussen de leeuwen lig.Ze willen me verscheuren.Hun tanden zijn zo scherp als speren en pijlen.Hun tong is zo scherp als een zwaard.
6 God, laat tot in de hoogste hemel zien hoe machtig U bent!Laat over heel de aarde zien hoe geweldig U bent!
7 Ze hadden voor mij een val opgezet.Ze hadden me bijna gevangen.Ze hadden een valkuil voor me gegraven.Maar ze zijn er zelf in gevallen!
8 Nu ben ik veilig, God, ik ben gerust.Ik zal dankliederen voor U zingen.
9 Ik wil muziek maken op de harp en de citer.Ik zeg tegen mezelf: "Word wakker en zing!"Ik zal 's morgens vroeg wakker worden om U te prijzen.
10 Ik wil U met mijn liederen prijzen, Heer.Ik zal liederen over U zingen, voor alle volken.
11 Want zo hoog als de hemel is, zó groot is uw liefde.Uw trouw komt tot aan de hoogste wolken.